dinsdag 6 december 2011

Rabia en het raadsel van de verloren naald

Intelligentie

Intelligentie
Rabia en het raadsel van de verloren naald
We zijn geboren om gelukkig te zijn, dat is ons geboorterecht. Maar mensen zijn zo dom dat ze zich niet op dit geboorterecht beroepen. Ze stellen veel meer belang in wat anderen bezitten en gaan achter die dingen aan. Ze kijken nooit naar binnen, ze zoeken het nooit in eigen huis.

De intelligente mens zal zijn zoektocht laten beginnen in zijn diepste wezen - daar zal zijn eerste verkenning beginnen - want hoe kan ik, als ik niet weet wat ik binnen in mij heb, overal in de wereld blijven zoeken? De wereld is zo groot. Degenen die naar binnen hebben gekeken, hebben het terstond gevonden. Dat vinden is niet iets dat zich geleidelijk voltrekt, het gebeurt ineens, het is een plotselinge verlichting.

Ik heb horen vertellen over een belangrijke soefi-mystica. Ze heette Rabia al-Adawia. Op een avond zagen mensen haar op de weg naar iets zoeken. Ze was een oude vrouw, haar ogen waren verzwakt en ze had problemen met zien. Daarom kwamen de buren haar helpen.
Ze vroegen: `Wat zoek je?’
Rabia antwoordde: `Die vraag doet niet terzake. Ik ben aan het zoeken. Als jullie me kunnen helpen, help me dan.’

Zij moesten lachen en zeiden: `Rabia, ben je niet meer goed wijs? Je zegt dat onze vraag er niet toe doet, maar hoe kunnen we je helpen als we niet weten wat je zoekt?’
Rabia zei: `Nou goed, als ik jullie daar een plezier mee doe: ik zoek naar mijn naald. Ik ben mijn naald kwijt.’
Zij hielpen haar zoeken maar zij zagen onmiddellijk in dat het een flinke weg was en dat de naald maar iets heel kleins was.

Daarom vroegen ze aan Rabia: `Vertel ons alsjeblieft waar je hem verloren hebt, op welke plaats precies. Anders wordt het moeilijk. De weg is groot en we kunnen zo wel blijven zoeken. Waar heb je hem verloren?’
Rabia zei: `Jullie stellen alweer een vraag die er niet toe doet. Wat heeft die nu met mijn zoeken uit te staan?’

Zij hielden op. Ze zeiden: `Je bent niet goed wijs!’
Rabia zei: `Nou, om jullie een plezier te doen, ik heb hem in mijn huis laten vallen.’
Zij vroegen: `Waarom zoek je dan hier?’ En het verhaal luidt dat Rabia toen heeft gezegd: `Omdat er hier licht is en binnen heb ik geen licht.’ De zon ging onder en er viel nog maar weinig licht op de weg.

Dit verhaal zegt heel veel. Heb je je wel eens afgevraagd waar je naar zoekt? Heb je dat wel eens tot een punt van diepe meditatie gemaakt? Nee. Zelfs als je zo nu en dan in schemerige momenten, in dromerige momenten een flauw vermoeden krijgt van datgene waar je naar zoekt, dan is dat nooit precies, nooit exact. Het is nog niet vastomlijnd. Als je het probeert te omschrijven, bemerk je dat naarmate je het duidelijker omlijnt, de noodzaak om ernaar te zoeken, verdwijnt. Het zoeken moet het helemaal hebben van een toestand van vaagheid, van dromerigheid; zo lang dingen niet helder zijn, ga je door met zoeken. Door een innerlijke aandrang daartoe aangezet, door een innerlijke noodzaak daartoe gebracht, is je één ding duidelijk: je moet zoeken. Dit is een innerlijke behoefte.

Maar je weet niet wat je zoekt.
En hoe kun je iets vinden als je niet weet wat je zoekt? Het is onduidelijk. Je denkt dat je het in geld, in macht, in prestige, in aanzien moet gaan zoeken. Maar dan leer je mensen kennen die aanzien genieten, mensen die macht bezitten en die zoeken ook. Dan zie je mensen die verschrikkelijk rijk zijn en die zoeken ook. Tot de laatste dag van hun leven zoeken ze. Rijkdom kan je dus niet helpen, macht kan je niet helpen. Je blijft zoeken, ondanks alles wat je bezit.

Het moet om iets anders gaan. De termen geld, macht en aanzien dienen enkel om je denken te bevredigen. Ze moeten je het gevoel geven dat je echt naar iets op zoek bent.

Dat iets is nog niet gedefinieerd, het is maar een heel vage notie. Het eerste wat een echte zoeker, een zoeker die al een beetje wakker is, te doen staat, is de zoektocht nader te omschrijven, een scherp omlijnd concept ervan te formuleren, te zeggen wat het is, het te voorschijn te halen uit het droombewustzijn, er rechtstreeks naar te kijken, het onder ogen te zien. Dat brengt onmiddellijk een transformatie teweeg. Als je je zoektocht nader gaat bepalen, zul je je belangstelling in de zoektocht gaan verliezen. Hoe duidelijker die bepaald wordt, des te geringer wordt je interesse. Als het helemaal duidelijk is, verdwijnt ze eensklaps. Ze bestaat alleen als je niet alert bent. Laat ik het nog eens zeggen: zoeken doe je alleen zo lang je niet goed wakker bent, zo lang je niet bewust bent. Het niet bewust zijn roept de zoektocht in het leven.

Rabia heeft inderdaad gelijk. Binnen is geen licht. En omdat er binnen geen licht is en je niets ontwaart, ga je het natuurlijk buiten zoeken want buiten lijkt het veel helderder te zijn. Al onze zintuigen zijn naar de buitenwereld gekeerd. Onze ogen openen zich voor wat er buiten te zien is, onze handen zijn buiten ons in de weer, onze benen stappen de buitenwereld in, onze oren luisteren naar de geluiden, de klanken, van buiten. Alles waar je over kunt beschikken, is op buiten gericht; je vijf zintuigen functioneren extravert. Je zoeken begint daar waar je kunt zien, voelen, aanraken: voor de zintuigen valt het licht aan de buitenkant. En de zoeker is binnen.


Deze tweedeling moeten we proberen te begrijpen. De zoeker is binnen maar doordat het licht buiten valt, gaat de zoeker zich alle moeite doen om buiten iets te vinden dat hem kan tevredenstellen. Dat zal nooit gebeuren. Het is nooit gebeurd. In de natuur van de dingen is dat een onmogelijkheid want zo lang je de zoeker niet gaat zoeken, is al je zoeken zinloos. Als je niet ontdekt hebt wie je bent, heeft al je zoeken niets te betekenen, want je kent de zoeker niet. Als je die niet kent, hoe weet je dan in welke richting je moet zoeken? Het is een onmogelijkheid. Je moet bij het begin beginnen.

Wanneer aan al het zoeken een eind gekomen is en je plotseling beseft dat er slechts één ding achterhaald moet worden - Wie is de zoeker in mij? Welke energie zet me tot zoeken aan? Wie ben ik? - dan vindt er een transformatie plaats. Alles krijgt een andere waarde.

Je gaat je blik naar binnen richten. Dan zit Rabia niet langer op straat te zoeken naar een naald die ze ergens binnen in de duisternis van haar eigen ziel is kwijtgeraakt. Als je eenmaal aan de weg naar binnen bent begonnen… In het begin is het er erg donker, daar heeft Rabia gelijk in. Het is heel erg donker want je bent daar gedurende vele levens niet meer geweest. Je ogen waren ingesteld op de buitenwereld.

Is het je wel eens opgevallen? Je komt van buiten, uit het heldere zonlicht, en je stapt zo van de straat je huis binnen waar het dan heel donker lijkt doordat je ogen nog ingesteld zijn op het licht van buiten. Als er veel licht is, vernauwen de pupillen van je ogen zich. In het donker moeten de ogen zich eerst ontspannen. Maar het donker verdwijnt gaandeweg als je even gaat zitten. Het wordt lichter, je ogen passen zich aan.


Je hebt gedurende vele levens in de felle zon gelopen, in de wereld, en wanneer je naar binnen gaat ben je helemaal vergeten hoe je je ogen weer moet laten wennen. Meditatie is eigenlijk niets anders dan je gezichtsvermogen, je ogen, weer laten wennen. En als je naar binnen blijft kijken - je hebt er wat tijd voor nodig - begin je binnen geleidelijk een prachtig licht gewaar te worden. Het is geen agressief licht, niet zoals het licht van de zon, het heeft meer iets van het licht van de maan. Het is niet verschroeiend, het is niet oogverblindend, het is juist heel koel. Het is niet fel, het is vol mededogen, het is heel troostend, het is balsem.

En gaandeweg, wanneer je eenmaal aan het binnenlicht gewend bent, zul je ontdekken dat jijzelf de bron ervan bent. De zoeker is het gezochte. Dan zul je ontdekken dat de schat in jezelf te vinden is en dat het hele probleem erin bestond dat je er in de buitenwereld naar gezocht hebt. Je bent het buiten je gaan zoeken terwijl het al die tijd hier in je was. Je hebt het gewoon in de verkeerde richting gezocht.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten