dinsdag 6 december 2011

De nalatenschap van Boeddha

Vernieuwing

     Vernieuwing
De nalatenschap van Boeddha

Als er geen verleden is, als er geen toekomst is, alleen dan is er vrede. Toekomst betekent aspiraties, prestaties, doelstellingen, ambities, verlangens. Je kunt niet in het hier en nu zijn, je rent altijd ergens anders heen. Je moet volkomen aanwezig zijn in het heden, dan is er vrede. En dat maakt het leven weer nieuw: het leven kent maar één tijd en dat is het heden. Het verleden is dood, de toekomst is niets anders dan een projectie van het dode verleden. Hoe kun je een idee van de toekomst hebben? Je denkt aan wat voor het verleden heeft gegolden - dat is wat je weet - en je projecteert dat voor je uit, uiteraard mooier dan het geweest is. Het ziet er mooier uit, het heeft een verfraaiing ondergaan. Alle leed is eruit verdwenen en er is alleen voor de prettige dingen gekozen, maar het blijft het verleden. Het verleden bestaat niet, de toekomst bestaat niet, er is alleen het heden. In het heden zijn is leven, optimaal - en dat is vernieuwing.

Precies één dag voordat Gautama de Boeddha zijn paleis verliet op zoek naar de waarheid, had zijn vrouw het leven gegeven aan een kind. Het is zo’n diepmenselijk verhaal, zo prachtig… hij wilde het paleis niet verlaten voordat hij tenminste één keer het gezicht van zijn kind had gezien, het symbool van hun wederzijdse liefde. Hij ging daarom de kamer van zijn vrouw binnen. Zijn vrouw sliep en het kind lag onder een dekentje. Hij wilde het dekentje wegnemen om het gezicht van het kindje te kunnen zien, omdat hij misschien wel nooit meer zou terugkomen.

Hij ging op een pelgrimage in het onbekende. Hij zette alles op het spel - zijn koninkrijk, zijn vrouw, zijn kind, zijn eigen leven - om de verlichting te zoeken waarvan hij alleen had vernomen dat die een mogelijkheid was en dat die te beurt was gevallen aan enkele mensen die ernaar gezocht hadden. Hij kende net zoveel twijfels als elk van jullie maar nu was het moment van de beslissing aangebroken. Hij had besloten te vertrekken. Maar ja, de menselijke geest, de menselijke natuur… Hij wilde alleen even kijken - hij had het gezicht van zijn eigen kind nog niet gezien. Maar hij was bang dat als hij het dekentje zou wegnemen Yashodhara, zijn vrouw, wakker werd en zou vragen: `Wat doe je in het holst van de nacht in mijn kamer? Zo te zien ben je gereed om ergens heen te gaan.’

Het wagenspan was al naar buiten gereden, alles was klaar, hij kon zo vertrekken. Maar hij had tegen de wagenmenner gezegd: `Wacht nog even, want ik wil het gezicht van het kindje nog zien. Misschien kom ik wel nooit meer terug.’ Maar hij durfde er nu niet naar te kijken uit angst dat Yashodhara wakker zou worden en hem huilend zou vragen: `Waar ga je naartoe? Wat doe je toch? Waar wil je afstand van doen? Wat is die verlichting dan toch?’ Je weet het maar nooit met een vrouw, ze zou best het hele paleis wakker kunnen maken. Dan zou zijn vader komen en was alles bedorven. Daarom kneep hij er gewoon tussenuit…

Toen hij na twaalf jaar verlicht was, was het eerste wat hij deed, teruggaan naar het paleis om zijn verontschuldigingen aan te bieden aan zijn vader, aan zijn vrouw, aan zijn zoon, die nu twaalf jaar moest zijn. Hij besefte dat ze kwaad op hem zouden zijn. De vader was heel erg kwaad, hij was de eerste die hij tegenkwam en zijn vader bleef hem een half uur lang de huid vol schelden. Maar plotseling drong het tot hem door dat hijzelf zoveel zei en dat zijn zoon daar gewoon stond alsof hij een marmeren beeld was, alsof niets hem van zijn stuk kon brengen. De vader keek hem aan en Gautama de Boeddha zei: `Dit is wat ik graag wilde. Droog je tranen alsjeblieft en kijk me eens aan. Ik ben niet meer dezelfde jongen die uit het paleis vertrokken is. Uw zoon is lang geleden gestorven. Ik mag dan uiterlijk op uw zoon lijken maar mijn bewustzijn is totaal anders. Kijk maar.’

De vader zei: `Ik zie het. Ik heb je een half uur lang de huid vol gescholden en dat bewijst al dat je veranderd bent. Ik weet hoe driftig je kon zijn, je kon niet zo stil blijven staan. Wat is er met je gebeurd?’

Boeddha zei: `Dat vertel ik nog wel. Maar laat me eerst mijn vrouw en kind gaan opzoeken. Ze zullen op me wachten, ze hebben ongetwijfeld gehoord dat ik gekomen ben.’

En het eerste dat zijn vrouw tegen hem zei was: `Ik kan zien dat je helemaal veranderd bent. Deze twaalf jaren heb ik veel pijn gehad maar niet omdat je bent weggegaan. Ik heb eronder geleden dat je het me niet gezegd hebt. Als je me gewoon gezegd had dat je op zoek moest naar de waarheid, denk je dan dat ik je daarin had gehinderd? Je hebt me diep gekwetst. Deze wond heb ik twaalf jaar met me meegedragen. Ik behoor net als jij tot de kaste van de krijgers: denk je dat ik zo weekhartig ben dat ik zou zijn gaan huilen en schreeuwen om je tegen te houden?

Het enige waar ik in deze twaalf jaar onder heb geleden, is dat je me niet in vertrouwen hebt genomen. Je zou mijn toestemming hebben gekregen, ik zou je uitgeleide hebben gedaan, met je mee zijn gelopen tot bij je wagenspan. Mijn belangrijkste vraag, een die al die jaren door mij heen is gegaan, is: wat heb je dan toch gevonden… en ik kan heel goed zien dát je iets hebt gevonden?

Je bent niet meer dezelfde persoon die het paleis heeft verlaten. Je hebt een heel andere uitstraling, je aanwezigheid is volkomen nieuw en fris, je ogen zijn helder en zuiver als een wolkenloze hemel. Je bent er zo mooi gaan uitzien… je bent altijd mooi geweest maar de schoonheid die je nu hebt lijkt niet van deze wereld. Er is een schoonheid van een andere wereld op je neergedaald. Mijn vraag is: wat je dan ook gevonden mag hebben, had je dat niet hier in het paleis kunnen vinden? Kan dit paleis je van de waarheid afhouden?’

Dit is een ongelofelijk intelligente vraag en Boeddha moest wel toegeven: `Ik had het ook hier kunnen vinden maar ik had daar toen geen idee van. Nu kan ik zeggen dat ik het ook hier in het paleis gevonden kon hebben. Ik hoefde niet per se de bergen in te gaan, ik hoefde niet per se ergens anders heen te gaan. Ik moest me naar binnen keren en dat had overal gekund. Dit paleis was net zo goed als welke plaats ook, maar nu begrijp ik dat ik dat toen niet besefte.

Je moet me dit vergeven. Het is niet gebeurd omdat ik geen vertrouwen in jou en in je moed had. Eigenlijk was ik niet zeker van mezelf. Als ik je had zien wakker worden en als ik het kindje had gezien, zou ik me misschien zijn gaan afvragen: "Wat doe ik nou? Ga ik mijn mooie vrouw verlaten, die mij totaal liefheeft en mij volledig is toegedaan? En ga ik mijn kind van één dag oud verlaten… als ik hem ga verlaten, waarom heb ik hem dan verwekt? Ik onttrek me aan mijn verantwoordelijkheid."

Als mijn oude vader wakker was geworden, zou het niet meer hebben gekund. Het was dus niet, dat ik jou niet vertrouwde, het was eerder zo dat ik mezelf niet vertrouwde. Ik wist dat er iets in me was dat aarzelde; ik was verdeeld in mijn wens om de wereld de rug toe te keren. Een deel van me zei: "Waar ben je nu mee bezig?" en een ander deel zei: "Dit is het moment om het te doen. Als je het nu niet doet, wordt het steeds moeilijker. Je vader bereidt je troonopvolging al voor. Als je eenmaal tot koning bent gekroond, wordt het een stuk moeilijker."’

Yashodhara zei: `Dit is de enige vraag die ik je wilde stellen en het stemt me immens gelukkig dat je volkomen oprecht toegeeft dat het ook hier gevonden kan worden, dat het overal gevonden kan worden. Je zoon, die je daar ziet staan, een jongen van twaalf jaar, heeft voortdurend naar je gevraagd en ik heb hem altijd gezegd: "Wacht maar. Je vader komt terug. Zo wreed kan hij niet zijn, zo onvriendelijk, zo onmenselijk. Op een dag komt hij wel. Misschien heeft dat wat hij wilde gaan realiseren, veel tijd van hem gevraagd. Als hij het gerealiseerd heeft, is het eerste wat hij doet, terugkomen."

Daar zie je je zoon en zou je me nu willen vertellen welke erfenis je hem wilt nalaten? Wat heb je hem te geven? Je hebt hem het leven gegeven - wat heb je nog meer te bieden?’

Boeddha bezat niets buiten zijn bedelnap. Hij riep zijn zoon, die Rahul heette. Hij vroeg hem dichtbij te komen en gaf hem zijn bedelnap. Hij zei: `Ik bezit niets anders. Dit is mijn enige bezit. Voortaan zal ik mijn handen als bedelnap moeten gebruiken om mijn voedsel aan te nemen, om te bedelen om voedsel. Door je deze bedelnap te geven initieer ik je in sannyas. Het is de enige schat die ik heb gevonden en ik zou wensen dat je die ook vond.’

En tegen Yashodhara zei hij: `Bereid je erop voor deel te gaan uitmaken van mijn gemeenschap van sannyasins,’ en hij initieerde zijn vrouw. De oude vader was binnengekomen en had de hele scène gadegeslagen. Hij zei tegen Gautama de Boeddha: `Waarom sluit je mij uit? Zou je wat je hebt gevonden niet ook met je vader willen delen? Mijn dood is heel nabij… Initieer mij ook.’

Boeddha zei: `Ik ben eigenlijk gekomen om jullie allemaal mee te nemen want ik heb een veel machtiger koninkrijk ontdekt, een koninkrijk dat eeuwig zal duren en dat nooit kan worden overwonnen. Ik was hiernaartoe gekomen om jullie te laten weten dat ik er ben, mijn zelfrealisatie, en om jullie over te halen mijn reisgenoten te worden.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten