woensdag 14 december 2011

A night without lodging

The moment one is capable of feeling grateful for both pain and pleasure, without any distinction, without any choice, simply feeling grateful for whatsoever is given... Because if it is given by God, it must have a reason in it. We may like it, we may not like it, but it must be needed for our growth.

Winter and summer are both needed for growth. Once this idea settles in the heart, then each moment of life is of gratitude. Let this become your meditation and prayer: thank God every moment--for laughter, for tears, for everything. Then you will see a silence arising in your heart that you have not known before. That is bliss.


The first thing is to accept life as it is. Accepting it, desires disappear. Accepting life as it is, tensions disappear, discontent disappears; accepting it as it is, one starts feeling very joyful--and for no reason at all!

When joy has a reason, it is not going to last long. When joy is without any reason, it is going to be there forever. It happened in the life of a very famous Zen woman. Her name was Rengetsu.... Very few women have attained to the Zen ultimate. This one is one of those rare women.

She was on a pilgrimage and she came to a village at sunset and begged for lodging for the night, but the villagers slammed their doors. They were against Zen. Zen is so revolutionary, so utterly rebellious, that it is very difficult to accept it. By accepting it you are going to be transformed; by accepting it you will be passing through a fire, you will never be the same again. Traditional people have always been against all that is true in religion. Tradition is all that is untrue in religion. So those must have been traditional Buddhists in the town, and they didn't allow this woman to stay in the town; they threw her out.

It was a cold night, and the old woman was without lodging, and hungry. She had to make her shelter underneath a cherry tree in the fields. It was really cold, and she could not sleep well. And it was dangerous too--wild animals and all. At midnight she awoke--because of too much cold--and saw, in the night sky, the fully-opened cherry blossoms laughing to the misty moon. Overcome with the beauty, she got up and bowed down in the direction of the village, with these words:

Through their kindness in refusing me lodging I found myself beneath the blossoms on the night of this misty moon... She feels grateful. With great gratitude she thanks those people who refused her lodging; otherwise she would be sleeping under an ordinary roof and she would have missed this blessing--these cherry blossoms, and this whispering with the misty moon, and this silence of the night, this utter silence of the night. She is not angry, she accepts it. Not only accepts it, welcomes it--she feels grateful.

One becomes a buddha the moment one accepts all that life brings, with gratitude.

donderdag 8 december 2011

De monnik met de onbeheersbare driftbuien




Kwaadheid

De monnik met de onbeheersbare driftbuien




De eerstvolgende keer dat je kwaad bent, ren dan zeven rondjes om het huis en ga dan onder een boom zitten en zie waar de kwaadheid is gebleven. Je hebt haar niet gesmoord, je bent haar niet gaan beheersen, je hebt haar niet op iemand anders uitgekuurd… Kwaadheid is zoiets als mentaal kotsen. Het is helemaal niet nodig dat je je op iemand anders uitkuurt. Ga een eindje joggen of neem een kussen en mep erop tot je handen en kaken zich ontspannen.

Aan transformatie komt geen beheersing te pas. Je wordt alleen maar meer bewust. Je wordt kwaad, het is iets schitterends. Het is net als elektrische ontladingen in de wolken.

Een leerling in zen kwam bij Bankei en zei: `Meester, ik kan mijn opvliegendheid maar niet de baas worden. Hoe kan ik daar vanaf komen?’

`Laat me die opvliegendheid eens zien,’ zei Bankei. `Zoiets boeit me wel.’ Maar de leerling kon dat niet. `Ik heb er op dit moment geen last van en ik kan het u dus ook niet laten zien,’ zei hij.

`Goed dan,’ zei Bankei, `als je er weer eens last van hebt, kom het me dan laten zien.’ `Dat kan niet,’ sputterde de leerling, `want het komt zo onverwacht en voordat ik bij u ben, is het vast en zeker al over.’

`Als het zo zit,’ zei Bankei,’ kan het nooit tot je ware natuur behoren. Als dat wel het geval was, zou je het me elk ogenblik kunnen laten zien. Toen je geboren werd, had je het nog niet en je moet het dus van buiten gekregen hebben. Ik raad je aan om elke keer dat het je te pakken heeft, jezelf zo lang met een stok te slaan tot je driftigheid er niet meer tegen kan en op de loop gaat.’

Als je je in een kwade bui opeens van je kwaadheid bewust kunt zijn, houd je op kwaad te zijn. Probeer het maar! Zit je er al middenin, kook je van woede, zou je een moord willen begaan, wees je er dan eensklaps van bewust. Je zult merken dat er iets gebeurt: er schakelt iets in je over, je kunt de klik horen, en je innerlijk is ontspannen. De buitenkant heeft wat meer tijd nodig maar van binnen ben je al weer ontspannen. Jij werkt er niet meer aan mee… je identificeert je er niet meer mee. Je lichaam heeft nog even nodig om af te koelen maar diep in je centrum is alles koel.

Met afkeuring schiet je niks op, wel met bewustzijn. Bewustzijn bewerkt een spontane transformatie. Zodra je je bewust wordt van je kwaadheid, dringt het inzicht tot je door. Door alleen maar gade te slaan, zonder afkeuring, zonder het goed te keuren of af te keuren, door alleen maar te kijken naar wat zich aan de innerlijke hemel afspeelt. Daar bliksemt het, daar is kwaadheid, je voelt de temperatuur stijgen, het hele zenuwgestel wordt dooreen geschud, je voelt een siddering door je hele lijf. Een schitterend moment, want als je energie zich meldt kun je gemakkelijk zien wat ze doet; als ze niet merkbaar is, zie je niets.

Sluit je ogen en mediteer erover. Vecht niet, kijk alleen maar naar wat er gebeurt, de hele hemel vol elektrische ontladingen, zoveel bliksemflitsen, zoveel schoonheid. Ga gewoon op de grond liggen, kijk naar de hemel en sla hem gade. Doe dan hetzelfde binnen.

Iemand heeft je beledigd, iemand heeft je uitgelachen, iemand heeft dit of dat gezegd… heel wat wolken, donkere wolken aan de innerlijke hemel en heel wat bliksemschichten. Sla het gade! Het is een schitterend tafereel, maar ook angstaanjagend omdat je het niet begrijpt. Het is mysterieus en als je een mysterie niet begrijpt, wordt het iets angstaanjagends, je bent er gewoon bang voor. Maar als een mysterie wordt begrepen, wordt het een vorm van genade, een geschenk, want nu bezit je de sleutels en met de sleutels ben je de meester.

When Shibli threw the rose

When Shibli threw the rose


If you have done something wrong, go to the person. Be humble, ask his forgiveness. Only he can forgive you, nobody else. And remember, that is the meaning of the word sin: forgetfulness. So now, don't forget again and do the same; otherwise, your asking forgiveness becomes meaningless. Now be careful, be alert, be conscious; and don't do the same thing again. Remember not to commit the mistake again--it should become a decision in you; then you are really repentant.

Repentance can become a very, very deep phenomenon in you if you understand the responsibility. Then even a small thing, if it becomes a repentance--not just verbal, not just on the surface; if it goes deep to your roots, if you repent from the roots; if your whole being shakes and trembles and cries, and tears come out; not only out of your eyes, but out of every cell of your body, then repentance can become a transfiguration.


The first time Shibli's name became known was the time when Mansoor al-Hillaj was being murdered. Many people have been murdered in the past by so called religious people--Jesus was murdered--but there has been never such a murder as happened with al-Hillaj. First his legs were cut off--he was alive--then his hands were cut. Then his tongue was cut, then his eyes were taken out--and he was alive. He was cut in pieces.

And what crime had Mansoor committed? He had said, An'al Hak. It means "I am the Truth, I am God." All the seers of the Upanishads declare this, Aham Brahmasmi--I am Brahma, the Supreme Self." But the Mohammedans could not tolerate it.

Mansoor is one of the greatest Sufis. When they started cutting his hands he looked at the sky, prayed to God and said, "You cannot deceive me! I can see you in everybody present here. You are trying to deceive me? you have come as the murderer? as the enemy? But I tell you, in whatsoever form you come I will recognize you--because I have recognized you within myself. Now there is no possibility of deception."

Shibli was a companion, a friend to al-Hillaj. People are throwing stones and mud in ridicule, and Shibli is standing there. Mansoor is laughing and smiling. Suddenly he starts crying and weeping, because Shibli has thrown a rose at him. Somebody asked, "What is the matter? With stones you laugh--have you gone mad? And Shibli has thrown only a rose flower. Why are you crying and weeping?"

Mansoor said, "People who are throwing stones don't know what they are doing, but this Shibli has to know. For him it will be difficult to get forgiveness from God." He said, "Others will be forgiven because they are acting in ignorance; they cannot help it. In their blindness that's all they can do. But with Shibli--a man who knows! That's why I weep and cry for him. He is the only person who is committing a sin here."

And this statement of Mansoor's changed Shibli completely. He threw the Koran, the scriptures, and he said, "They could not make me understand even this: that all knowledge is useless. Now I will seek the right knowledge." And later on when he was asked, "Why did you throw the flower?" Shibli said, "I was afraid of the crowd--if I don't throw anything, people may think that I belong to Mansoor's group. They may get violent toward me. I threw the flower--just a compromise. Mansoor was right: he wept at my fear, my cowardice. He wept because I was compromising with the crowd." But Shibli understood. The crying of Mansoor became a transformation.

Het allerhoogste en het onuitsprekelijke

No Mind
Niet-denken
Het allerhoogste en het onuitsprekelijke

De toestand van niet-denken is de toestand van het goddelijke. God is niet een gedachte maar de beleving van niet in gedachte zijn. Het is niet een denkconcept, het is het uiteenspatten van het denken als het geen concepten meer heeft. Het is niet een ding dat je kunt zien; het is het vermogen zelf om te zien. Het is niet wat gezien wordt maar degene die ziet. Het zijn niet de wolken die zich samenpakken aan de hemel maar de hemel zelf wanneer er geen wolken zijn. Het is die lege hemel.
Als de aandacht zich niet op iets richt, wanneer er niets te zien valt, niets te denken, alom niets dan leegte, dan keer je tot jezelf terug. Je hoeft nergens meer naartoe -- je ontspant je in wat je bron is en die bron is God.
Niet-denken is de weg naar God.
In je diepste wezen ben je niets anders dan de innerlijke hemel. De hemel is leeg maar het is die lege hemel die alles inhoudt, de hele schepping, de zon, de maan, de sterren, de aarde, de planeten. Het is de lege hemel die dit alles mogelijk maakt. Het is de lege hemel die de achtergrond is waaruit alles wat bestaat te voorschijn komt. De dingen komen en gaan, maar de hemel blijft dezelfde.
Precies zo heb jij een innerlijke hemel, die ook leeg is. Wolken komen en gaan, planeten worden geboren en verdwijnen, sterren verschijnen en sterven, en bij dit alles blijft de innerlijke hemel dezelfde, onberoerd, onaangetast, onbeschadigd. We noemen die innerlijke hemel sakshin, de getuige, en dat is het enige waar het meditatie om te doen is.
Ga die innerlijke hemel binnen en geniet ervan. Maar onthoud dit: alles wat je ziet, bén je niet. Zie je gedachten, dan ben je geen gedachten. Zie je gevoelens, dan ben je geen gevoelens. Zie je je dromen, verlangens, herinneringen, fantasieën, projecties, weet dan dat je die niet bent. Blijf alles uitsluiten wat je kunt zien. Dan zal op zekere dag dat geweldige moment aanbreken, het belangrijkste moment van je leven, dat er niets meer uit te sluiten valt. Al het geziene is verdwenen en alleen de ziener is over. Die ziener is de lege hemel.
Wie dit weet kent geen angst meer, wie dit weet is louter liefde. Wie dit weet is God, is onsterfelijk.
Het is onmogelijk om de hemel te bevuilen, er sporen of merktekens in achter te laten. We kunnen iets in de waterspiegel schrijven maar we hebben het nog niet geschreven of het is alweer weg; beitel je daarentegen een tekst in steen, dan houdt hij het wel een paar duizend jaar. Je kunt geen zinnen in het uitspansel schrijven, dus kunnen ze ook niet verdwijnen. Begrijp alsjeblieft het verschil. Je kunt geen zinnen in het uitspansel schrijven maar ik kan wel mijn vinger langs de hemel laten gaan: de vinger gaat er dan langs maar er wordt geen regel geschreven en de vraag of de regel verdwijnt of niet komt dan niet aan de orde.
Op de dag dat iemand het denken achter zich laat, als het bewustzijn het denken overstijgt, zal hij merken dat de ziel, net als de hemel, volkomen onbeschreven is. Ze is eeuwig zuiver, eeuwig verlicht, ze is nooit door iets verontreinigd.

De magische bedelnap

 
Begeerte
Begeerte

De magische bedelnap


Als je iets begeert, hangt je vreugde daarvan af. Als het je neus voorbijgaat, voel je je ellendig; als je het krijgt, ben je gelukkig, maar alleen voor dat moment. Dat moet je ook inzien. Als je begeerte bevredigd is, ben je blij maar alleen voor dat moment. Het is van korte duur want zodra je het hebt, gaan je gedachten al uit naar meer, naar iets anders. Het denken bestaat bij de gratie van begeren, vandaar dat het denken je nooit een moment zonder begeerte gunt. Als je zonder begeerte bent, houdt je denken meteen op te bestaan.

Dat is het hele geheim van meditatie.

Een bedelaar klopt aan bij een koning. Het is vroeg in de morgen. De koning komt naar buiten voor een ochtendwandeling door zijn schitterende tuin. Had hij dat niet gedaan, dan had de bedelaar hem moeilijk te spreken gekregen. Maar er was niemand om hem dit te verhinderen.
De koning zei: 'Wat wil je?’
De bedelaar zei: 'U dient zich tweemaal te bedenken voor u dit vraagt!’

De koning had nog nooit zo’n leeuw van een kerel ontmoet. Hij had zelf oorlogen gevoerd, overwinningen behaald, iedereen duidelijk gemaakt dat niemand machtiger was dan hij, en nou zegt me opeens zo’n bedelaar: 'Bedenk wat u zegt want misschien bent u niet in staat me te geven wat ik vraag.’
De koning zei: 'Maak jij je daar maar niet druk om, dat is mijn zaak. Vraag maar wat je wilt en je zult het krijgen.’

De bedelaar zei: 'Ziet u mijn bedelnap? Ik wil dat die gevuld wordt, het kan me niet schelen met wat, als hij maar gevuld wordt en tot aan de rand. U kunt nog altijd nee zeggen maar als u ja zegt, neemt u een risico.’

De koning moest lachen. Die komt met een bedelnap aanzetten en meent mij nog een waarschuwing te moeten geven! Hij droeg zijn eerste-minister op de bedelnap te vullen met diamanten, zodat die bedelaar zou beseffen aan wie hij iets gevraagd had. De bedelaar zei nog eens: 'Bedenk u tweemaal.’

En weldra werd het duidelijk dat de bedelaar gelijk had want alle diamanten die in de bedelnap werden gestort, verdwenen simpelweg. Het gerucht ging als een lopend vuurtje door de hoofdstad. Duizenden mensen stroomden toe om het te zien. Toen de edelstenen op waren, zei de koning: 'Haal alle goud en zilver te voorschijn. alles !’ Mijn hele koninkrijk, mijn hele geloofwaardigheid staat op het spel.’ Maar tegen de avond was alles verdwenen en over waren nog twee bedelaars en een van hen was ooit de koning.

De koning zei: 'Vertel me alsjeblieft, voordat ik je vergeving vraag voor het feit dat ik niet naar je heb willen luisteren, wat het geheim is van deze bedelnap?’
De bedelaar zei: 'Er is niets geheims aan. Ik heb hem mooi opgepoetst en hem laten lijken op een bedelnap maar het is de schedel van een mens. U kunt erin blijven uitstorten wat u maar wil en het verdwijnt.’


Het verhaal is van grote betekenis. Heb je wel eens nagedacht over je eigen bedelnap? Alles verdwijnt erin, macht, aanzien, rijkdom. Alles verdwijnt erin en toch vraagt hij telkens weer om meer. En het meer verwijdert je van dit. De begeerte, het verlangen naar iets anders, haalt je uit dit moment.

Er zijn maar twee soorten mensen. De meerderheid rent achter schimmen aan, ze zullen hun bedelnap niet loslaten voordat ze in hun graf liggen. Een kleine minderheid, een op de miljoen, stopt met rennen, geeft alle verlangens op, vraagt niets -- en vindt eensklaps alles in zichzelf.

De magische bedelnap

Begeerte
De magische bedelnap
Begeerte


Als je iets begeert, hangt je vreugde daarvan af. Als het je neus voorbijgaat, voel je je ellendig; als je het krijgt, ben je gelukkig, maar alleen voor dat moment. Dat moet je ook inzien. Als je begeerte bevredigd is, ben je blij maar alleen voor dat moment. Het is van korte duur want zodra je het hebt, gaan je gedachten al uit naar meer, naar iets anders. Het denken bestaat bij de gratie van begeren, vandaar dat het denken je nooit een moment zonder begeerte gunt. Als je zonder begeerte bent, houdt je denken meteen op te bestaan. Dat is het hele geheim van meditatie.

Een bedelaar klopt aan bij een koning. Het is vroeg in de morgen. De koning komt naar buiten voor een ochtendwandeling door zijn schitterende tuin. Had hij dat niet gedaan, dan had de bedelaar hem moeilijk te spreken gekregen. Maar er was niemand om hem dit te verhinderen.

De koning zei: 'Wat wil je?’
De bedelaar zei: 'U dient zich tweemaal te bedenken voor u dit vraagt!’

De koning had nog nooit zo’n leeuw van een kerel ontmoet. Hij had zelf oorlogen gevoerd, overwinningen behaald, iedereen duidelijk gemaakt dat niemand machtiger was dan hij, en nou zegt me opeens zo’n bedelaar: 'Bedenk wat u zegt want misschien bent u niet in staat me te geven wat ik vraag.’

De koning zei: 'Maak jij je daar maar niet druk om, dat is mijn zaak. Vraag maar wat je wilt en je zult het krijgen.’

De bedelaar zei: 'Ziet u mijn bedelnap? Ik wil dat die gevuld wordt, het kan me niet schelen met wat, als hij maar gevuld wordt en tot aan de rand. U kunt nog altijd nee zeggen maar als u ja zegt, neemt u een risico.’

De koning moest lachen. Die komt met een bedelnap aanzetten en meent mij nog een waarschuwing te moeten geven! Hij droeg zijn eerste-minister op de bedelnap te vullen met diamanten, zodat die bedelaar zou beseffen aan wie hij iets gevraagd had. De bedelaar zei nog eens: 'Bedenk u tweemaal.’

En weldra werd het duidelijk dat de bedelaar gelijk had want alle diamanten die in de bedelnap werden gestort, verdwenen simpelweg. Het gerucht ging als een lopend vuurtje door de hoofdstad. Duizenden mensen stroomden toe om het te zien. Toen de edelstenen op waren, zei de koning: 'Haal alle goud en zilver te voorschijn. alles !’ Mijn hele koninkrijk, mijn hele geloofwaardigheid staat op het spel.’ Maar tegen de avond was alles verdwenen en over waren nog twee bedelaars en een van hen was ooit de koning.

De koning zei: 'Vertel me alsjeblieft, voordat ik je vergeving vraag voor het feit dat ik niet naar je heb willen luisteren, wat het geheim is van deze bedelnap?’

De bedelaar zei: 'Er is niets geheims aan. Ik heb hem mooi opgepoetst en hem laten lijken op een bedelnap maar het is de schedel van een mens. U kunt erin blijven uitstorten wat u maar wil en het verdwijnt.’

Het verhaal is van grote betekenis. Heb je wel eens nagedacht over je eigen bedelnap? Alles verdwijnt erin, macht, aanzien, rijkdom. Alles verdwijnt erin en toch vraagt hij telkens weer om meer. En het meer verwijdert je van dit. De begeerte, het verlangen naar iets anders, haalt je uit dit moment.

Er zijn maar twee soorten mensen. De meerderheid rent achter schimmen aan, ze zullen hun bedelnap niet loslaten voordat ze in hun graf liggen. Een kleine minderheid, een op de miljoen, stopt met rennen, geeft alle verlangens op, vraagt niets -- en vindt eensklaps alles in zichzelf.

dinsdag 6 december 2011

Meera's temple dance

Meera's temple dance


Devotion is a way of merging and melting into existence. It is not a pilgrimage; it is simply losing all the boundaries that divide you from existence--it is a love affair. Love is a merger with an individual, a deep intimacy of two hearts--so deep that the two hearts start dancing in the same harmony. Although the hearts are two, the harmony is one, the music is one, the dance is one.

What love is between individuals, devotion is between one individual and the whole existence. He dances in the waves of the ocean, he dances in the dancing trees in the sun, he dances with the stars. His heart responds to the fragrance of the flowers, to the song of the birds, to the silences of the night.

Devotion is the death of the personality. That which is mortal in you, you drop of your own accord; only the immortal remains, the eternal remains, the deathless remains. And naturally the deathless cannot be separate from existence--which is deathless, which is always ongoing, knows no beginning, no end. Devotion is the highest form of love.


You know Jesus said, "God is love." If it had been written by a woman she would have written, "Love is God." God must be secondary; it is a mental hypothesis. But love is a reality throbbing in every heart. We have seen people like Meera.... But only very courageous women could manage to come out of the repressive social system. She could manage because she was a queen, although her own family tried to kill her because she was dancing on the streets, singing songs. The family could not tolerate it.

Particularly in India, and in Rajasthan, the woman is very much repressed. And a woman of the beauty of Meera, dancing in the streets, singing songs of joy... There was a temple in Vrindavan, where Krishna had resided. In his memory a great temple was made, and in that temple, no woman was allowed to enter. Women were allowed only on the outside, to touch the steps of the temple. They never saw the statue of Krishna inside, because the priest was very adamant.

When Meera came the priest was afraid that she would enter the temple. Two men with swords, naked swords, were placed before the gate to prevent Meera from coming in. But when she came--and such people are so rare, such a fragrant breeze, such a beautiful dance, such a song that brings into words that which cannot be brought into words--those two swordsmen forgot why they were standing there and Meera danced into the temple.

It was the time for the priest to worship Krishna. His plate, full of flowers, fell onto the ground as he saw Meera. He was utterly angry and he said to Meera, "You have broken a rule of hundreds of years."

She said, "What rule?"

The priest said, "No woman can enter here." And can you believe the answer? This is courage... Meera said, "Then how have you entered here? Except one, the ultimate, the beloved, everybody is a woman. Do you think there are two men in the world--you and the ultimate? Forget all this nonsense."

Certainly she was right. A woman full of heart looks at existence as a beloved. And existence is one

Alexander de Grote ontmoet Diogenes

Leef totaal
Alexander de Grote ontmoet Diogenes



Mensen die 'We wachten op een gunstige gelegenheid' zeggen, houden de zaak voor de gek. Ze houden niet iemand anders voor de gek maar zichzelf. De gunstige gelegenheid komt niet morgen. Die is er al, die is er altijd geweest. Die was er zelfs toen jij er nog niet was. Het bestaan is zo'n kans, bestaan is de kans.

Zeg niet: 'Morgen begin ik met meditatie, morgen ga ik liefhebben, morgen zal ik aan een dansende relatie met het bestaan beginnen.' Waarom morgen? Morgen komt nooit. Waarom niet nu? Waarom dat uitstel? Uitstel is een truc van het denken. Zo blijf je hopen en ondertussen ontglipt je de kans. En uiteindelijk beland je in een doodlopende steeg -- de dood -- en dan zijn er geen kansen meer over. Dat is in het verleden vaak gebeurd. Je bent hier niet voor de eerste keer. Je bent heel wat keren geboren en gestorven. En elke keer heeft het denken je dezelfde poets gebakken en je hebt er nog niets van geleerd.

Op zijn weg naar India ontmoette Alexander de Grote een zonderlinge man, Diogenes. Het was een winterochtend, er woei een koele bries en Diogenes lag op de rivieroever te zonnebaden, naakt. Hij was een prachtige man om te zien. Een mooie ziel verleent iemand een schoonheid die niet van deze wereld is.

Hij bezat niets, zelfs geen bedelnap, want toen hij eens met zijn bedelnap naar de rivier was gelopen om te drinken, had hij een hond naar de rivier toe zien rennen. De hond sprong in het water en dronk. Diogenes zei lachend: 'Die hond heeft me een les gegeven. Als hij zonder een nap kan leven, waarom kan ik het dan niet?' Hij smeet de bedelnap weg, sprong net als de hond in het water en dronk. Sindsdien bezat hij niets meer. En de hond moet zich tot Diogenes aangetrokken gevoeld hebben want ze werden vrienden en trokken met elkaar op.

Alexander had nog nooit een man gezien met zoveel gratie, met zoveel schoonheid, met iets van het onbekende… Hij voelde eerbied en hij zei: 'Mijnheer…' Hij had nog nooit in zijn leven iemand aangesproken met 'Mijnheer'. Hij zei: 'Mijnheer, ik ben diep onder de indruk van u en ik zou graag iets voor u willen doen. Kan ik iets voor u doen?'
Diogenes zei: 'Ga alleen een stap opzij want u staat mij in het licht, dat is alles. Iets anders heb ik niet nodig.'

Alexander zei: 'Als ik ooit nog de kans krijg om naar deze aarde terug te keren, zal ik God vragen of ik Diogenes mag worden in plaats van Alexander.'
Diogenes zei lachend: 'Wie houdt je tegen? Je kunt nu al een Diogenes zijn. Waar ga je naartoe? Ik zie al maanden troepen voorbijtrekken. Waar ga je naartoe? Waarom?
Alexander antwoordde: 'Ik ga naar India om de hele wereld te veroveren.'
'En wat ga je daarna doen?' vroeg Diogenes. En Alexander zei: 'Dan neem ik rust.'

Diogenes lachte weer en zei: 'Je bent gek. Ik neem nu al rust en ik heb de wereld niet veroverd. Ik zie daar de noodzaak niet van in. Wie heeft je gezegd dat je eerst de wereld moet veroveren voordat je kunt rusten? En ik zeg je dit: als je nu niet rust, zul je het nooit doen. Je zult nooit de wereld kunnen veroveren, omdat er altijd wel iets overblijft dat veroverd moet worden… en het leven is kort en de tijd vliegt. Je zult halverwege je tocht komen te sterven -- iedereen sterft halverwege de tocht.'

En Alexander stierf halverwege. Toen hij terugkwam van India is hij onderweg gestorven. En die dag herinnerde hij zich Diogenes. Zijn gedachten waren alleen nog bij Diogenes, de man die rust had gevonden terwijl hij, Alexander, nooit in zijn leven gerust had.

De meester, de tuinman en de bezoeker

Recognition
Erkenning
De meester, de tuinman en de bezoeker


Het denken koestert het verlangen om iets buitengewoons te zijn. Het ego hunkert naar de erkenning dat je iemand bent. De een verwezenlijkt die droom door rijk te worden, een ander verwezenlijkt die droom door politieke macht te verwerven en nog een ander verwezenlijkt die droom met wonderen of toverpraktijken. Maar het komt altijd op dezelfde idee neer: `Ik kan er geen vrede mee hebben dat ik niemand ben.’

En er voltrekt zich een wonder als je er vrede mee kunt hebben dat je niemand bent, dat je net zo gewoon bent als ieder ander, als je niet op maatschappelijke erkenning uit bent, als je bestaat alsof je niet bestaat. Er niet zijn is het wonder.

Het is een prachtig verhaal, een van de mooiste zenverhalen, en Bankei is een van de voortreffelijkste meesters. Toch was Bankei een doodgewoon iemand.
Bankei was een keer in zijn tuin aan het werk toen een man, een zoeker, iemand die op zoek was naar een meester, hem aansprak met de vraag: `Tuinman, waar kan ik de meester vinden?’ Bankei zei lachend: `Kijk, als je die deur daar binnengaat, vind je de meester binnen vanzelf.’



De man volgde het pad en ging naar binnen. Hij zag er Bankei in zijn zetel zitten, dezelfde man die hij in de tuin had zien werken. De zoeker zei: `Zit je me voor de gek te houden? Kom vlug uit die zetel. Dit is heiligschennis, je betoont hiermee weinig respect voor de meester.’ Bankei kwam uit de zetel, nam plaats op de grond en zei: `Wel, dat maakt het moeilijk. Nu hoef je in de zetel geen meester meer te verwachten… want ik ben zelf de meester.’ De zoeker kon maar niet begrijpen dat een groot meester in de tuin kon werken, een zo gewoon iemand kon zijn. Hij ging weg. Hij kon niet geloven dat deze man de meester was. Hij liet een mooie kans liggen.

Iedereen is bang dat hij niet iemand is. Alleen zeer uitzonderlijke en buitengewone mensen zijn daar niet bang voor, mensen als Gautama de Boeddha en Bankei. Een niemand, een niet-iemand, is niet zo’n alledaags verschijnsel. Het is een van de geweldigste ervaringen in je leven: dat je er bent en dat je er toch ook niet bent. De ervaring dat je het bestaan in de puurste vorm bent, zonder naam, zonder adres, zonder begrenzingen… geen zondaar en ook geen heilige, niets minder en ook niet iets meer, alleen stilte.
De mensen zijn bang dat ze hun hele persoonlijkheid zullen verliezen; hun naam, hun faam, hun aanzien, dat allemaal vrezen ze kwijt te raken en dat roept angst op. Maar de dood zal ons die dingen in elk geval afnemen. Wie wijs is, geeft die dingen rustig de gelegenheid vanzelf te verdwijnen. Dan blijft er voor de dood niets over om je af te nemen. Dat maakt een einde aan al je angsten, omdat de dood zich niet bij je zal melden, je hebt niets voor de dood.

De dood kan een niet-iemand niet doden.
Als je eenmaal je niet-iemand-zijn hebt ervaren, ben je onsterfelijk. De ervaring van niet-iemand-zijn is precies de betekenis van nirvana, van niets-heid, van totale onverstoorde stilte, zonder ego, zonder persoonlijkheid, zonder valse schijn -- alleen deze stilte… en de insecten die we in de avond horen zoemen.

In zeker opzicht ben je hier en toch ook weer niet hier. Je bent hier doordat je nu eenmaal verbonden bent met je lichaam maar je hoeft maar naar binnen te kijken om te weten dat je niet hier bent. En wat je daar binnen ziet, die pure stilte en het pure zijn, dat is je werkelijkheid die door de dood niet vernietigd kan worden. Dit is je eeuwigheid, je onsterfelijkheid.

Er valt niets te vrezen, er valt niets te verliezen. En als je denkt dat je iets bent kwijtgeraakt -- je naam, je faam, je aanzien -- besef dan dat het waardeloze dingen zijn. Ze zijn speelgoed voor kinderen, niet voor volwassen mensen.

Het wordt tijd dat je volwassen wordt, dat je tot rijpheid komt, dat je de tijd neemt om er gewoon te zijn. Je wens om iemand te zijn houdt je zo klein. Hoe meer het je lukt iemand te zijn, des te kleiner word je en hoe meer het je lukt niet iemand te zijn, des te meer groei je. Wees absoluut niemand en je zult één worden met het bestaan zelf.

de twee monniken en de jonge vrouw

Ego
Het ego is een sociaal verschijnsel: jij bent niet het ego, het ego is de maatschappij. Het verschaft je een plaats in de maatschappij, een plaats in de rangorde van de maatschappij. En als je daarmee tevreden bent, zul je alle kansen om je ware zelf te ontdekken mislopen. Is het je nooit opgevallen dat alle vormen van ellende door het ego vat op je krijgen? Je kunt je er niet gelukzalig mee voelen, je kunt je er alleen maar ellendig mee voelen. Het ego is de hel. Als je lijdt, sla dan eens gade wat er aan de hand is en je zult ontdekken dat op de een of andere manier het ego er alles mee te maken heeft.
Twee boeddhistische monniken keren terug naar hun klooster. Ze komen bij een doorwaadbare plaats in een rivier. De stroming is zeer krachtig, de bedding zeer ongelijk. Er staat een mooi jong meisje te wachten of iemand haar misschien wil helpen over te steken. Ze durft dat niet alleen.

Een van de monniken, die natuurlijk de oudste is… omdat hij de oudste is loopt hij voorop -- een van de spelletjes van het ego: als je ouder bent moet je voorop lopen, jongere monniken volgen op enige afstand. De oudste komt dus het eerst bij die plek. Het jonge meisje vraagt hem: `Wilt u me even helpen? U hoeft me alleen maar bij de hand te nemen. Ik ben bang, de stroming is zo krachtig en misschien is het hier en daar erg diep.’

De oude man sluit zijn ogen. Dat heeft Boeddha hun voorgehouden, namelijk als je een vrouw ziet en zeker als ze mooi is, dat je dan je ogen moet dichtdoen. Dat verwondert me: je hebt haar al gezien en dan sluit je je ogen; hoe kun je anders weten dat het een vrouw is en dat ze mooi is? Je hebt al een indruk gekregen en dan doe je je ogen dicht! Hij sluit dus zijn ogen en loopt zonder het meisje een antwoord te geven, het water in.

Dan komt de tweede monnik, de jongere, naderbij. Het meisje is bang maar er zit niets anders op. De zon gaat onder, zo dadelijk is het donker. Dus vraagt ze aan de jonge monnik: `Wilt u me bij de hand nemen? Deze oversteekplaats lijkt me erg diep en de stroming is sterk… en ik ben bang.’ De jonge monnik zegt: `Het is hier diep, ik weet het, en met je bij de hand te nemen halen we het niet. Ik zal je op mijn schouders nemen en je naar de overkant dragen.’

Als ze het klooster bereiken zegt de oudere monnik tegen de jonge: `Zeg makker, je hebt zonde gedaan en ik zal moeten doorgeven dat jij niet alleen een vrouw hebt aangeraakt, dat je niet alleen met haar hebt gepraat maar dat je haar ook nog op je schouders hebt genomen! Je verdient uit de kloostergemeenschap gestoten te worden, je bent niet waard een monnik te zijn.’

De jonge monnik zegt lachend: `Ik meen dat ik het meisje enkele kilometers terug heb neergezet maar ik zie dat jij haar nog steeds op je schouders meedraagt. We zijn nu een paar kilometer verder en jij bent daar nog steeds mee bezig?’

Wel, wat is er aan de hand met die oude monnik? Het meisje was mooi en hij heeft zijn kans niet benut. Hij is kwaad, hij is afgunstig. Zijn seksuele begeerte laat hem niet met rust, hij zit behoorlijk in de knoei. De jonge monnik heeft zich nergens aan bezondigd. Hij heeft het meisje over de rivier gedragen en haar op de andere oever achtergelaten en dat was het dan, daarmee was de kous af.

Vecht nooit met je lusten, je ego, je woede, je afgunst, je haat: jij kunt ze niet eronder krijgen, je kunt ze niet verpletteren, je kunt niet van ze winnen. Het enige wat je kunt doen, is je van ze bewust te zijn. Zodra je ze bewust ervaart, zijn ze verdwenen. Het donker verdwijnt met de komst van het licht.

Rabia en het raadsel van de verloren naald

Intelligentie

Intelligentie
Rabia en het raadsel van de verloren naald
We zijn geboren om gelukkig te zijn, dat is ons geboorterecht. Maar mensen zijn zo dom dat ze zich niet op dit geboorterecht beroepen. Ze stellen veel meer belang in wat anderen bezitten en gaan achter die dingen aan. Ze kijken nooit naar binnen, ze zoeken het nooit in eigen huis.

De intelligente mens zal zijn zoektocht laten beginnen in zijn diepste wezen - daar zal zijn eerste verkenning beginnen - want hoe kan ik, als ik niet weet wat ik binnen in mij heb, overal in de wereld blijven zoeken? De wereld is zo groot. Degenen die naar binnen hebben gekeken, hebben het terstond gevonden. Dat vinden is niet iets dat zich geleidelijk voltrekt, het gebeurt ineens, het is een plotselinge verlichting.

Ik heb horen vertellen over een belangrijke soefi-mystica. Ze heette Rabia al-Adawia. Op een avond zagen mensen haar op de weg naar iets zoeken. Ze was een oude vrouw, haar ogen waren verzwakt en ze had problemen met zien. Daarom kwamen de buren haar helpen.
Ze vroegen: `Wat zoek je?’
Rabia antwoordde: `Die vraag doet niet terzake. Ik ben aan het zoeken. Als jullie me kunnen helpen, help me dan.’

Zij moesten lachen en zeiden: `Rabia, ben je niet meer goed wijs? Je zegt dat onze vraag er niet toe doet, maar hoe kunnen we je helpen als we niet weten wat je zoekt?’
Rabia zei: `Nou goed, als ik jullie daar een plezier mee doe: ik zoek naar mijn naald. Ik ben mijn naald kwijt.’
Zij hielpen haar zoeken maar zij zagen onmiddellijk in dat het een flinke weg was en dat de naald maar iets heel kleins was.

Daarom vroegen ze aan Rabia: `Vertel ons alsjeblieft waar je hem verloren hebt, op welke plaats precies. Anders wordt het moeilijk. De weg is groot en we kunnen zo wel blijven zoeken. Waar heb je hem verloren?’
Rabia zei: `Jullie stellen alweer een vraag die er niet toe doet. Wat heeft die nu met mijn zoeken uit te staan?’

Zij hielden op. Ze zeiden: `Je bent niet goed wijs!’
Rabia zei: `Nou, om jullie een plezier te doen, ik heb hem in mijn huis laten vallen.’
Zij vroegen: `Waarom zoek je dan hier?’ En het verhaal luidt dat Rabia toen heeft gezegd: `Omdat er hier licht is en binnen heb ik geen licht.’ De zon ging onder en er viel nog maar weinig licht op de weg.

Dit verhaal zegt heel veel. Heb je je wel eens afgevraagd waar je naar zoekt? Heb je dat wel eens tot een punt van diepe meditatie gemaakt? Nee. Zelfs als je zo nu en dan in schemerige momenten, in dromerige momenten een flauw vermoeden krijgt van datgene waar je naar zoekt, dan is dat nooit precies, nooit exact. Het is nog niet vastomlijnd. Als je het probeert te omschrijven, bemerk je dat naarmate je het duidelijker omlijnt, de noodzaak om ernaar te zoeken, verdwijnt. Het zoeken moet het helemaal hebben van een toestand van vaagheid, van dromerigheid; zo lang dingen niet helder zijn, ga je door met zoeken. Door een innerlijke aandrang daartoe aangezet, door een innerlijke noodzaak daartoe gebracht, is je één ding duidelijk: je moet zoeken. Dit is een innerlijke behoefte.

Maar je weet niet wat je zoekt.
En hoe kun je iets vinden als je niet weet wat je zoekt? Het is onduidelijk. Je denkt dat je het in geld, in macht, in prestige, in aanzien moet gaan zoeken. Maar dan leer je mensen kennen die aanzien genieten, mensen die macht bezitten en die zoeken ook. Dan zie je mensen die verschrikkelijk rijk zijn en die zoeken ook. Tot de laatste dag van hun leven zoeken ze. Rijkdom kan je dus niet helpen, macht kan je niet helpen. Je blijft zoeken, ondanks alles wat je bezit.

Het moet om iets anders gaan. De termen geld, macht en aanzien dienen enkel om je denken te bevredigen. Ze moeten je het gevoel geven dat je echt naar iets op zoek bent.

Dat iets is nog niet gedefinieerd, het is maar een heel vage notie. Het eerste wat een echte zoeker, een zoeker die al een beetje wakker is, te doen staat, is de zoektocht nader te omschrijven, een scherp omlijnd concept ervan te formuleren, te zeggen wat het is, het te voorschijn te halen uit het droombewustzijn, er rechtstreeks naar te kijken, het onder ogen te zien. Dat brengt onmiddellijk een transformatie teweeg. Als je je zoektocht nader gaat bepalen, zul je je belangstelling in de zoektocht gaan verliezen. Hoe duidelijker die bepaald wordt, des te geringer wordt je interesse. Als het helemaal duidelijk is, verdwijnt ze eensklaps. Ze bestaat alleen als je niet alert bent. Laat ik het nog eens zeggen: zoeken doe je alleen zo lang je niet goed wakker bent, zo lang je niet bewust bent. Het niet bewust zijn roept de zoektocht in het leven.

Rabia heeft inderdaad gelijk. Binnen is geen licht. En omdat er binnen geen licht is en je niets ontwaart, ga je het natuurlijk buiten zoeken want buiten lijkt het veel helderder te zijn. Al onze zintuigen zijn naar de buitenwereld gekeerd. Onze ogen openen zich voor wat er buiten te zien is, onze handen zijn buiten ons in de weer, onze benen stappen de buitenwereld in, onze oren luisteren naar de geluiden, de klanken, van buiten. Alles waar je over kunt beschikken, is op buiten gericht; je vijf zintuigen functioneren extravert. Je zoeken begint daar waar je kunt zien, voelen, aanraken: voor de zintuigen valt het licht aan de buitenkant. En de zoeker is binnen.


Deze tweedeling moeten we proberen te begrijpen. De zoeker is binnen maar doordat het licht buiten valt, gaat de zoeker zich alle moeite doen om buiten iets te vinden dat hem kan tevredenstellen. Dat zal nooit gebeuren. Het is nooit gebeurd. In de natuur van de dingen is dat een onmogelijkheid want zo lang je de zoeker niet gaat zoeken, is al je zoeken zinloos. Als je niet ontdekt hebt wie je bent, heeft al je zoeken niets te betekenen, want je kent de zoeker niet. Als je die niet kent, hoe weet je dan in welke richting je moet zoeken? Het is een onmogelijkheid. Je moet bij het begin beginnen.

Wanneer aan al het zoeken een eind gekomen is en je plotseling beseft dat er slechts één ding achterhaald moet worden - Wie is de zoeker in mij? Welke energie zet me tot zoeken aan? Wie ben ik? - dan vindt er een transformatie plaats. Alles krijgt een andere waarde.

Je gaat je blik naar binnen richten. Dan zit Rabia niet langer op straat te zoeken naar een naald die ze ergens binnen in de duisternis van haar eigen ziel is kwijtgeraakt. Als je eenmaal aan de weg naar binnen bent begonnen… In het begin is het er erg donker, daar heeft Rabia gelijk in. Het is heel erg donker want je bent daar gedurende vele levens niet meer geweest. Je ogen waren ingesteld op de buitenwereld.

Is het je wel eens opgevallen? Je komt van buiten, uit het heldere zonlicht, en je stapt zo van de straat je huis binnen waar het dan heel donker lijkt doordat je ogen nog ingesteld zijn op het licht van buiten. Als er veel licht is, vernauwen de pupillen van je ogen zich. In het donker moeten de ogen zich eerst ontspannen. Maar het donker verdwijnt gaandeweg als je even gaat zitten. Het wordt lichter, je ogen passen zich aan.


Je hebt gedurende vele levens in de felle zon gelopen, in de wereld, en wanneer je naar binnen gaat ben je helemaal vergeten hoe je je ogen weer moet laten wennen. Meditatie is eigenlijk niets anders dan je gezichtsvermogen, je ogen, weer laten wennen. En als je naar binnen blijft kijken - je hebt er wat tijd voor nodig - begin je binnen geleidelijk een prachtig licht gewaar te worden. Het is geen agressief licht, niet zoals het licht van de zon, het heeft meer iets van het licht van de maan. Het is niet verschroeiend, het is niet oogverblindend, het is juist heel koel. Het is niet fel, het is vol mededogen, het is heel troostend, het is balsem.

En gaandeweg, wanneer je eenmaal aan het binnenlicht gewend bent, zul je ontdekken dat jijzelf de bron ervan bent. De zoeker is het gezochte. Dan zul je ontdekken dat de schat in jezelf te vinden is en dat het hele probleem erin bestond dat je er in de buitenwereld naar gezocht hebt. Je bent het buiten je gaan zoeken terwijl het al die tijd hier in je was. Je hebt het gewoon in de verkeerde richting gezocht.

De nalatenschap van Boeddha

Vernieuwing

     Vernieuwing
De nalatenschap van Boeddha

Als er geen verleden is, als er geen toekomst is, alleen dan is er vrede. Toekomst betekent aspiraties, prestaties, doelstellingen, ambities, verlangens. Je kunt niet in het hier en nu zijn, je rent altijd ergens anders heen. Je moet volkomen aanwezig zijn in het heden, dan is er vrede. En dat maakt het leven weer nieuw: het leven kent maar één tijd en dat is het heden. Het verleden is dood, de toekomst is niets anders dan een projectie van het dode verleden. Hoe kun je een idee van de toekomst hebben? Je denkt aan wat voor het verleden heeft gegolden - dat is wat je weet - en je projecteert dat voor je uit, uiteraard mooier dan het geweest is. Het ziet er mooier uit, het heeft een verfraaiing ondergaan. Alle leed is eruit verdwenen en er is alleen voor de prettige dingen gekozen, maar het blijft het verleden. Het verleden bestaat niet, de toekomst bestaat niet, er is alleen het heden. In het heden zijn is leven, optimaal - en dat is vernieuwing.

Precies één dag voordat Gautama de Boeddha zijn paleis verliet op zoek naar de waarheid, had zijn vrouw het leven gegeven aan een kind. Het is zo’n diepmenselijk verhaal, zo prachtig… hij wilde het paleis niet verlaten voordat hij tenminste één keer het gezicht van zijn kind had gezien, het symbool van hun wederzijdse liefde. Hij ging daarom de kamer van zijn vrouw binnen. Zijn vrouw sliep en het kind lag onder een dekentje. Hij wilde het dekentje wegnemen om het gezicht van het kindje te kunnen zien, omdat hij misschien wel nooit meer zou terugkomen.

Hij ging op een pelgrimage in het onbekende. Hij zette alles op het spel - zijn koninkrijk, zijn vrouw, zijn kind, zijn eigen leven - om de verlichting te zoeken waarvan hij alleen had vernomen dat die een mogelijkheid was en dat die te beurt was gevallen aan enkele mensen die ernaar gezocht hadden. Hij kende net zoveel twijfels als elk van jullie maar nu was het moment van de beslissing aangebroken. Hij had besloten te vertrekken. Maar ja, de menselijke geest, de menselijke natuur… Hij wilde alleen even kijken - hij had het gezicht van zijn eigen kind nog niet gezien. Maar hij was bang dat als hij het dekentje zou wegnemen Yashodhara, zijn vrouw, wakker werd en zou vragen: `Wat doe je in het holst van de nacht in mijn kamer? Zo te zien ben je gereed om ergens heen te gaan.’

Het wagenspan was al naar buiten gereden, alles was klaar, hij kon zo vertrekken. Maar hij had tegen de wagenmenner gezegd: `Wacht nog even, want ik wil het gezicht van het kindje nog zien. Misschien kom ik wel nooit meer terug.’ Maar hij durfde er nu niet naar te kijken uit angst dat Yashodhara wakker zou worden en hem huilend zou vragen: `Waar ga je naartoe? Wat doe je toch? Waar wil je afstand van doen? Wat is die verlichting dan toch?’ Je weet het maar nooit met een vrouw, ze zou best het hele paleis wakker kunnen maken. Dan zou zijn vader komen en was alles bedorven. Daarom kneep hij er gewoon tussenuit…

Toen hij na twaalf jaar verlicht was, was het eerste wat hij deed, teruggaan naar het paleis om zijn verontschuldigingen aan te bieden aan zijn vader, aan zijn vrouw, aan zijn zoon, die nu twaalf jaar moest zijn. Hij besefte dat ze kwaad op hem zouden zijn. De vader was heel erg kwaad, hij was de eerste die hij tegenkwam en zijn vader bleef hem een half uur lang de huid vol schelden. Maar plotseling drong het tot hem door dat hijzelf zoveel zei en dat zijn zoon daar gewoon stond alsof hij een marmeren beeld was, alsof niets hem van zijn stuk kon brengen. De vader keek hem aan en Gautama de Boeddha zei: `Dit is wat ik graag wilde. Droog je tranen alsjeblieft en kijk me eens aan. Ik ben niet meer dezelfde jongen die uit het paleis vertrokken is. Uw zoon is lang geleden gestorven. Ik mag dan uiterlijk op uw zoon lijken maar mijn bewustzijn is totaal anders. Kijk maar.’

De vader zei: `Ik zie het. Ik heb je een half uur lang de huid vol gescholden en dat bewijst al dat je veranderd bent. Ik weet hoe driftig je kon zijn, je kon niet zo stil blijven staan. Wat is er met je gebeurd?’

Boeddha zei: `Dat vertel ik nog wel. Maar laat me eerst mijn vrouw en kind gaan opzoeken. Ze zullen op me wachten, ze hebben ongetwijfeld gehoord dat ik gekomen ben.’

En het eerste dat zijn vrouw tegen hem zei was: `Ik kan zien dat je helemaal veranderd bent. Deze twaalf jaren heb ik veel pijn gehad maar niet omdat je bent weggegaan. Ik heb eronder geleden dat je het me niet gezegd hebt. Als je me gewoon gezegd had dat je op zoek moest naar de waarheid, denk je dan dat ik je daarin had gehinderd? Je hebt me diep gekwetst. Deze wond heb ik twaalf jaar met me meegedragen. Ik behoor net als jij tot de kaste van de krijgers: denk je dat ik zo weekhartig ben dat ik zou zijn gaan huilen en schreeuwen om je tegen te houden?

Het enige waar ik in deze twaalf jaar onder heb geleden, is dat je me niet in vertrouwen hebt genomen. Je zou mijn toestemming hebben gekregen, ik zou je uitgeleide hebben gedaan, met je mee zijn gelopen tot bij je wagenspan. Mijn belangrijkste vraag, een die al die jaren door mij heen is gegaan, is: wat heb je dan toch gevonden… en ik kan heel goed zien dát je iets hebt gevonden?

Je bent niet meer dezelfde persoon die het paleis heeft verlaten. Je hebt een heel andere uitstraling, je aanwezigheid is volkomen nieuw en fris, je ogen zijn helder en zuiver als een wolkenloze hemel. Je bent er zo mooi gaan uitzien… je bent altijd mooi geweest maar de schoonheid die je nu hebt lijkt niet van deze wereld. Er is een schoonheid van een andere wereld op je neergedaald. Mijn vraag is: wat je dan ook gevonden mag hebben, had je dat niet hier in het paleis kunnen vinden? Kan dit paleis je van de waarheid afhouden?’

Dit is een ongelofelijk intelligente vraag en Boeddha moest wel toegeven: `Ik had het ook hier kunnen vinden maar ik had daar toen geen idee van. Nu kan ik zeggen dat ik het ook hier in het paleis gevonden kon hebben. Ik hoefde niet per se de bergen in te gaan, ik hoefde niet per se ergens anders heen te gaan. Ik moest me naar binnen keren en dat had overal gekund. Dit paleis was net zo goed als welke plaats ook, maar nu begrijp ik dat ik dat toen niet besefte.

Je moet me dit vergeven. Het is niet gebeurd omdat ik geen vertrouwen in jou en in je moed had. Eigenlijk was ik niet zeker van mezelf. Als ik je had zien wakker worden en als ik het kindje had gezien, zou ik me misschien zijn gaan afvragen: "Wat doe ik nou? Ga ik mijn mooie vrouw verlaten, die mij totaal liefheeft en mij volledig is toegedaan? En ga ik mijn kind van één dag oud verlaten… als ik hem ga verlaten, waarom heb ik hem dan verwekt? Ik onttrek me aan mijn verantwoordelijkheid."

Als mijn oude vader wakker was geworden, zou het niet meer hebben gekund. Het was dus niet, dat ik jou niet vertrouwde, het was eerder zo dat ik mezelf niet vertrouwde. Ik wist dat er iets in me was dat aarzelde; ik was verdeeld in mijn wens om de wereld de rug toe te keren. Een deel van me zei: "Waar ben je nu mee bezig?" en een ander deel zei: "Dit is het moment om het te doen. Als je het nu niet doet, wordt het steeds moeilijker. Je vader bereidt je troonopvolging al voor. Als je eenmaal tot koning bent gekroond, wordt het een stuk moeilijker."’

Yashodhara zei: `Dit is de enige vraag die ik je wilde stellen en het stemt me immens gelukkig dat je volkomen oprecht toegeeft dat het ook hier gevonden kan worden, dat het overal gevonden kan worden. Je zoon, die je daar ziet staan, een jongen van twaalf jaar, heeft voortdurend naar je gevraagd en ik heb hem altijd gezegd: "Wacht maar. Je vader komt terug. Zo wreed kan hij niet zijn, zo onvriendelijk, zo onmenselijk. Op een dag komt hij wel. Misschien heeft dat wat hij wilde gaan realiseren, veel tijd van hem gevraagd. Als hij het gerealiseerd heeft, is het eerste wat hij doet, terugkomen."

Daar zie je je zoon en zou je me nu willen vertellen welke erfenis je hem wilt nalaten? Wat heb je hem te geven? Je hebt hem het leven gegeven - wat heb je nog meer te bieden?’

Boeddha bezat niets buiten zijn bedelnap. Hij riep zijn zoon, die Rahul heette. Hij vroeg hem dichtbij te komen en gaf hem zijn bedelnap. Hij zei: `Ik bezit niets anders. Dit is mijn enige bezit. Voortaan zal ik mijn handen als bedelnap moeten gebruiken om mijn voedsel aan te nemen, om te bedelen om voedsel. Door je deze bedelnap te geven initieer ik je in sannyas. Het is de enige schat die ik heb gevonden en ik zou wensen dat je die ook vond.’

En tegen Yashodhara zei hij: `Bereid je erop voor deel te gaan uitmaken van mijn gemeenschap van sannyasins,’ en hij initieerde zijn vrouw. De oude vader was binnengekomen en had de hele scène gadegeslagen. Hij zei tegen Gautama de Boeddha: `Waarom sluit je mij uit? Zou je wat je hebt gevonden niet ook met je vader willen delen? Mijn dood is heel nabij… Initieer mij ook.’

Boeddha zei: `Ik ben eigenlijk gekomen om jullie allemaal mee te nemen want ik heb een veel machtiger koninkrijk ontdekt, een koninkrijk dat eeuwig zal duren en dat nooit kan worden overwonnen. Ik was hiernaartoe gekomen om jullie te laten weten dat ik er ben, mijn zelfrealisatie, en om jullie over te halen mijn reisgenoten te worden.’

Over de deugd van nutteloosheid


Waarde
Over de deugd van nutteloosheid



Bekommer je niet te zeer om bruikbaarheid . Bedenk liever voortdurend dat je niet leeft om handelswaar te zijn. Je bent hier niet om van praktisch nut te zijn. Dat is beneden je waardigheid. Je leeft niet om steeds meer nut af te werpen, je bent hier om steeds meer tot leven te komen, steeds intelligenter te worden, steeds gelukkiger, extatisch gelukkig zelfs.
Lao Tse was op reis met zijn leerlingen en ze kwamen bij een bos waar honderden houthakkers bomen kapten omdat er een groot paleis werd gebouwd. Het hele bos was al bijna gekapt maar één boom stond nog overeind, een geweldige boom met duizenden takken, zo groot dat hij schaduw kon bieden aan duizend mensen. 

Lao Tse stuurde zijn leerlingen erop af om te vragen waarom juist deze boom niet gekapt was, terwijl verder het hele bos omgehakt was en de grond braak lag. Ze vroegen aan de houthakkers: `Waarom hebben jullie deze boom niet omgehakt?’

De houthakkers zeiden: `Aan deze boom heb je helemaal niks. Je kunt er niets mee doen omdat elke tak zoveel knoesten heeft, nergens is hij mooi recht. Je kunt er geen deurpost van maken, je kunt er geen meubels van maken.

Hij deugt ook niet als brandhout omdat hij rook geeft die schadelijk voor de ogen is; je loopt gevaar er blind van te worden. Deze boom is compleet waardeloos, daarom.’

De discipelen kwamen dit Lao Tse vertellen. Die moest erom lachen. Hij zei: `Zorg dat je zo’n boom bent. Als je in deze wereld wilt overleven, wees dan als die boom. Dan heb je van niemand iets te vrezen. Als je keurig recht bent, zul je omgehakt worden, je zult een meubelstuk in iemands woning worden.

Als je er mooi uitziet, zul je op de markt verkocht worden, word je koopwaar. Wees als die boom, totaal waardeloos. Dan heb je van niemand iets te vrezen. En je zult hoog en breed uitgroeien en duizenden mensen zullen schaduw bij je kunnen vinden.’

Lao Tse hanteert een logica die nogal verschilt van die van jou. Hij zegt: `Wees de laatste. Beweeg je in de wereld alsof je er niet bent. Blijf onbekend. Probeer niet haantje de voorste te zijn, wedijver niet met anderen, probeer niet je waarde te bewijzen. Dat is niet nodig. Wees van geen nut en geniet van het leven.’

Uiteraard is hij onpraktisch. Maar als je hem begrijpt, zul je ontdekken dat hij, in een diepere zin, de meest praktische mens is want het leven dient genoten en gevierd te worden, het leven is er niet om een nut te dienen. Het leven heeft meer weg van poëzie dan van koopwaar op de markt. Het zou poëzie, lied, dans moeten zijn.

Lao Tse zegt: als je heel schrander probeert te zijn, als je heel bruikbaar probeert te zijn, zul je ook gebruikt worden. Als je heel praktisch probeert te zijn, zul je vroeg of laat voor een karretje gespannen worden want de wereld kan een praktisch mens niet ongestoord laten. Lao Tse zegt: zet die ideeën uit je kop.

Als je een gedicht wilt worden, in extase wilt raken, denk dan niet om nut. Blijf trouw aan jezelf.

Voorbij hebzucht


Voorbij hebzucht
            
Voorbij hebzucht

Een mens is een volheid als hij in harmonie leeft met het bestaan. Als hij niet in harmonie leeft met het bestaan, is hij leeg, volkomen leeg. En uit die leegte wordt hebzucht geboren. Hebzucht moet die leegte opvullen – met geld, met huizen, met meubels, met vrienden, met geliefden, met wat dan ook – omdat een mens niet als een leegte kan leven. Het is afschuwelijk, het is een schimmig bestaan. Als je leeg bent en binnen in je heb je niets, kun je onmogelijk leven.

Je kunt maar op twee manieren het gevoel hebben dat je rijk bent van binnen: ofwel ga je in harmonie met totale bestaan leven… Dan ben je vol van het geheel, met alle bloemen en met alle sterren. Die zijn binnen je zoals ze ook buiten je bestaan. Dat is de echte vervulling. Maar als je dat niet doet – en miljoenen mensen doen dat niet – dan is de simpelste oplossing dat je de leegte vult met onverschillig welke troep.

Hebzucht is niets anders dan dat je een diepe leegte voelt en je wilt die vullen met wat je kunt bemachtigen, het geeft niet wat. Als je dit eenmaal doorhebt, spreekt hebzucht je niet meer aan. Dan gaat je belangstelling uit naar eenwording met het geheel, die aan de leegte een einde maakt. En daarmee verdwijnt ook alle hebzucht.

Maar je vindt overal wel dwaze mensen die dingen blijven verzamelen om daar hun leegte mee te vullen. De een verzamelt geld, ook al gebruikt hij het nooit. Anderen zijn met eten bezig: ze hebben weliswaar geen honger maar ze blijven hun buik vullen. Ze weten dat ze om moeilijkheden vragen, dat ze er ziek van worden maar ze kunnen zichzelf dat niet beletten.

Ook zo met eten bezig zijn is een poging om een leegte te vullen. Er zijn dus een hoop manieren om de leegte te vullen, zonder dat ze overigens ooit gevuld raakt: het blijft een leegte en je blijft je ellendig voelen omdat het nooit genoeg is. Daar is meer voor nodig en aan dat meer en aan de behoefte aan meer komt nooit een eind.

Je moet begrijpen wat de leegte is die je probeert te vullen en jezelf de vraag stellen: `Waarom ben ik zo leeg? Het hele bestaan is vol, waarom ben ik dan leeg? Misschien ben ik het spoor bijster geraakt – ik beweeg me niet meer in dezelfde richting, ik leef niet meer uit mijn bestaan. Dat veroorzaakt mijn leegte.’

Houd dus voeling met je bestaan.

Volg je natuur en kom in stilte en vrede, in meditatie, steeds dichter bij het bestaan.
En dan komt er een dag dat je zult merken dat je zo vervuld bent van vreugde, van gelukzaligheid, van zegening, dat je zelfs meer dan vol bent, dat je overstroomt. Je bent er zo rijk aan dat je het kunt uitdelen aan de hele wereld en toch raakt het niet op.

Die dag zul je voor het eerst vrij zijn van elke hebzucht naar geld, naar voedsel, naar dingen of wat dan ook. Je leeft volgens je natuur en je vindt alles wat je nodig hebt.

Geluk en pech van een dorpeling

Verhulde zegeningen

Geluk en pech van een dorpeling


Het enige probleem met verdriet, vertwijfeling, woede, wanhoop, angst en lijden is dat je ervan verlost wilt worden. Dat is de enige wat je in de weg staat. Je zult ermee moeten leven. Je kunt daar niet aan ontkomen. Ze zijn de gegeven situatie waarin het leven tot een eenheid moet groeien. Ze zijn de uitdagingen van het leven. Accepteer ze. Ze zijn verhulde zegeningen.



Er is een beroemd taoïstisch verhaal… Een man bezat een prachtig paard. Het was zo’n uitzonderlijk paard dat zelfs koningen de man hadden gevraagd het hun te verkopen -- het kon niet schelen voor hoeveel – maar hij had geweigerd. Maar op een ochtend ontdekte hij dat zijn paard gestolen was. Alle inwoners van het dorp kwamen hem hun medeleven betuigen en zeiden: `Wat een pech! Je had er een fortuin voor kunnen krijgen want ze hebben je heel veel geboden. Jij was stijfkoppig en dom. Nu is het paard gestolen.’



Maar de oude man zei lachend: `Praat niet zo’n onzin! Stel gewoon vast dat het paard niet op stal staat. We zullen zien wat de toekomst brengt.’ En wat gebeurde? Na twee weken kwam het paard terug. Het was niet alleen, het bracht nog een dozijn wilde paarden mee uit het woud. Het hele dorp stroomde samen en de mensen zeiden: `De oude man had gelijk! Zijn paard is terug en het heeft nog twaalf prachtige paarden meegebracht. Nu kan hij zoveel geld beuren als hij wil.’ Ze gingen naar de oude man en zeiden: `Het spijt ons. Wij konden niet in de toekomst kijken en weten wat God beschikt maar u kunt dat wel. U begreep er wel iets van, u ziet een glimp van de toekomst.’




De oude man zei: `Kletskoek! Stel gewoon vast dat het paard terug is met nog twaalf paarden. Wat morgen gebeurt, weet niemand.’ En de volgende dag gebeurde het dat de enige zoon van de oude man bij een poging om een van de nieuwe paarden tam te maken kwam te vallen en zijn benen brak. Weer kwamen alle dorpelingen bijeen en zeiden: `U had gelijk; je kunt het nooit weten. Het blijkt een ramp geweest te zijn. Het zou beter geweest zijn als het paard niet was teruggekomen. Nu is je zoon voor zijn hele leven kreupel’.






De oude man zei: `Loop niet zo hard van stapel. Wacht maar eens af wat er gebeurt. Je kunt alleen maar zeggen dat mijn zoon zijn benen gebroken heeft, meer niet.’ En twee weken later gebeurde het dat de overheid alle jonge mannen van het dorp liet wegvoeren omdat het land in oorlog was. Alleen de zoon van de oude man bleef achter, omdat ze met hem niets konden doen. Ze kwamen weer allemaal bij de oude man en zeiden: `Onze zonen zijn weg! Jij hebt tenminste je zoon nog. Hij mag dan wel kreupel zijn maar hij is er tenminste nog! Onze zonen zijn weg en de vijand is veel sterker. Ze zullen allemaal gedood worden. Als we oud worden hebben we niemand die voor ons zorgt en jij hebt altijd nog je zoon, die misschien nog wel geneest.’






Maar de oude man zei: `Je kunt alleen maar vaststellen dat jullie zonen door de regering zijn opgeroepen. Mijn zoon is achtergebleven maar voor een conclusie is het nog te vroeg.’



Stel alleen het feit vast. Zie niets als een vloek of als een zegen. Als je er geen uitleg aan geeft, zul je plotseling zien dat alles prachtig is.

Achter de kleine familie - Mondig Worden

Mondig Worden
'Niemand is mijn moeder…’


Je bent geboren met een kolossaal potentieel aan intelligentie. Je bent geboren met een licht in je. Luister naar het zachte stemmetje in je, dat zal je gids zijn. 

Niemand anders kan je leiden, niemand anders kan tot voorbeeld dienen voor je leven, want je bent uniek. Er is nooit iemand geweest die precies zo was als jij en er zal ook nooit meer iemand komen die precies zo is als jij. Je luister, je grootsheid is dat je totaal onvervangbaar bent, dat je alleen maar jezelf bent en niemand anders. 


Jezus was nog een klein kind en zijn vader en moeder hadden hem voor het jaarlijkse feest meegenomen naar de grote tempel. Zijn ouders waren hem in de grote drukte kwijtgeraakt en ze vonden hem pas ’s avonds terug. Hij zat, zo klein als hij was, met een aantal geleerde koppen te debatteren. Zijn vader zei: `Jezus, wat doe je hier? We hebben ons zorgen om je gemaakt.’ 

Jezus zei: `Maak je om mij geen zorgen. Ik heb voor mijn vaders zaken gezorgd.’


Zijn vader zei: `Ik ben je vader -- en op welke zaken zie je hier toe? Ik ben een timmerman.’ 


Jezus zei: `Mijn vader is in de hemel. Jij bent mijn vader niet.’


Net zoals een kind het lichaam van de moeder moet verlaten -- als het niet de baarmoeder verlaat, gaat het dood -- net zo is dat in psychisch opzicht het geval.


Het kind moet op zekere dag de schoot van het gezin van vader en moeder verlaten. Het moet zijn ouders niet alleen fysiek maar ook psychisch en niet alleen psychisch maar ook spiritueel vaarwel zeggen. En als het kind spiritueel is geboren, als het volkomen gebroken heeft met zijn verleden, wordt het voor het eerst een zelf, een onafhankelijke realiteit, iemand die op eigen benen staat. Voordien was het enkel een deel van de moeder, of van de vader, of van het gezin maar nooit zichzelf.


Overtuig je ervan bij wat je doet, bij wat je denkt, bij wat je beslist, of je het van jezelf hebt of dat iemand anders het dicteert. En je zult ervan opkijken als je ontdekt van wie die stem werkelijk is. Misschien is het wel je moeder, je zult haar stem kunnen herkennen. Misschien is het je vader, het is helemaal niet moeilijk om daarachter te komen. Het blijft je bij, het is precies zoals je het de eerste keer hebt gehoord, in je vastgelegd: het advies, de opdracht, de regel, het bevel. 

Onder die stemmen herken je ook die van de priesters, de onderwijzers, de vrienden, de buren, de bekenden. Je hoeft er niet tegen te vechten. Als je eenmaal weet dat het niet jouw stem maar die van iemand anders is, het doet er niet toe wie, weet je ook dat je er geen gehoor aan zult geven.


Wat de gevolgen ook zijn, je neemt het besluit om je eigen weg te gaan, je neemt het besluit volwassen te worden. Je bent lang genoeg kind geweest, je bent lang genoeg afhankelijk geweest, je hebt lang genoeg naar al die stemmen geluisterd en er gehoor aan gegeven. En waar hebben ze je gebracht? In de vernieling.


Als je eenmaal door hebt van wie die stem is, zeg hem dan vaarwel… omdat de persoon van wie je dat geluid hebt gehoord, niet je vijand is geweest. Zijn bedoeling was niet kwaad maar het gaat nu niet om zijn bedoeling.

Het gaat er nu om dat hij je met iets heeft opgezadeld dat niet uit je eigen innerlijke bron komt en alles wat van buiten komt, maakt je psychisch tot slaaf. Enkel je eigen stem kan je tot bloei brengen, tot vrijheid.

De hartmeditatie van Atisha



De hartmeditatie van Atisha

Omzetting


Pijn hoort bij het leven. Dat moet je begrijpen en kunnen accepteren. Uiteraard zijn we bang voor pijn, we proberen ze liefst te vermijden. Vandaar dat veel mensen het hart zijn gaan ontwijken en in hun hoofd zijn gaan zitten, in hun hoofd leven. Het hart zorgt voor pijn, dat is waar, maar alleen doordat het je plezier kan bezorgen, daardoor bezorgt het je pijn.

Pijn is de weg waarover plezier ons bereikt, doodsangst is de deur waardoor extase binnenkomt.
Wie zich daarvan bewust is, verwelkomt pijn als een zegen. In de aard van de pijn verandert er dan onmiddellijk iets. Je ziet ze niet langer als iets vijandigs en aangezien je ze niet langer als iets vijandigs ziet, houdt ze op pijn te zijn en wordt ze een vriend.


Het is een vuur waarin je gelouterd wordt. Het is een omzetting, een ontwikkelingsproces waarin het oude verdwijnt en het nieuwe verschijnt, een proces waarin het denken verdwijnt en het hart in zijn volheid gaat functioneren. Dan is het leven een zegening.
Probeer de techniek van Atisha eens:

Als je inademt - luister goed, want het is een van de meest verbazingwekkende technieken - als je inademt, stel je dan voor dat je al de ellende van alle mensen in de wereld inademt. Al de boosheid, al de negativiteit, al de hel die er te vinden is adem je in.

En laat dit door je hart opgenomen worden.
Je hebt misschien wel eens gelezen of gehoord over zogenoemde positieve denkers in het Westen. Die zeggen precies het tegengestelde. Ze weten niet wat ze zeggen. Ze zeggen: `Als je uitademt, gooi dan alle ellende en negativiteit naar buiten en als je inademt, adem dan vreugde, positiviteit, geluk en vrolijkheid in.’

De methode van Atisha is juist omgekeerd. Als je inademt, adem dan alle ellende en lijden van alle levende wezens op aarde in, uit verleden, heden en toekomst. En als je uitademt, adem dan alle vreugde uit die je hebt, alle gelukzaligheid die je hebt, alle zegeningen. Adem uit en schenk jezelf uit in het bestaan. Dit is de methode van het mededogen: drink al het lijden in en schenk alle zegeningen uit.

Je zult ervan opkijken als je dat doet. Zodra je al het lijden van de wereld mee naar binnen neemt, houdt het op lijden te zijn. Het hart transformeert de energie daarvan onmiddellijk. Het hart is een transformerende kracht: neem alle ellende in je op, dan wordt die tot gelukzaligheid getransformeerd… en schenk die dan uit.

Als je eenmaal hebt ontdekt dat je hart deze toverkracht bezit, tot dit wonder in staat is, zul je dit steeds opnieuw willen doen. Probeer het maar. Het is een van de bruikbaarste technieken: ze is eenvoudig en werpt meteen vruchten af. Begin er vandaag nog mee en kijk wat er gebeurt.


Dit is een van de methodes van Boeddha en zijn discipelen. Atisha is een van zijn discipelen, hij werkt in dezelfde traditie, in dezelfde lijn. Boeddha zegt telkens en telkens weer tegen zijn discipelen: "Ihi passiko - kom en zie". Zij gaan zeer wetenschappelijk te werk. Het boeddhisme is de meest wetenschappelijke religie ter wereld, vandaar ook dat het boeddhisme elke dag meer terrein wint in de wereld. Naarmate de mensen intelligenter worden zal Boeddha steeds belangrijker gaan worden.

Dat kan nauwelijks anders. Naarmate er meer mensen vertrouwd raken met de wetenschap, zal Boeddha een sterkere aantrekkingskracht gaan uitoefenen. Hij zal mensen die wetenschappelijk denken kunnen overtuigen, omdat hij zegt: `Alles wat ik zeg, kun je aan de praktijk toetsen. Ik zeg niet tegen jullie: "Geloof het."

Ik zeg: "Probeer het uit, ondervind wat het is en neem het alleen aan als je het zelf ook zo ervaart. Is dat niet het geval, dan is het niet nodig er geloof aan te hechten."’

Probeer deze schitterende techniek van mededogen eens: neem alle ellende in je op en schenk alle vreugde uit.

De dwaze wijsheid van Franciscus van Assisi








Het dwaze hart

Het hart heeft zijn eigen beweegredenen waar het verstand niets van begrijpt. Het hart heeft een eigen bestaansdimensie die voor het denken volslagen duisternis is. Het hart heeft hoogtes en dieptes die voor het denken onbereikbaar zijn.

Het hart lijkt dwaas te zijn. Liefde lijkt altijd dwaas omdat liefde niets met nut van doen heeft. Het denken heeft dat wel. Het wendt alles voor een ander doel aan. Dat is wat van nut zijn wil zeggen. Het denken is nu eenmaal doelmatig, doelgericht, het probeert alles ergens toe te laten dienen en met liefde lukt dat niet. Dat is het probleem. Liefde is zelf een doel.


Gekken bezitten een subtiele wijsheid, wijzen gedragen zich als gekken. In vroegere dagen trof je aan het hof van alle koningen een nar aan. De koningen omringden zich met veel wijze mannen, raadgevers, ministers en eerste-ministers maar er was ook altijd een nar. Waarom? Omdat er dingen zijn die zogenaamde wijze mannen niet kunnen begrijpen, die alleen een gek begrijpt, want de zogenaamde wijzen zijn zo dwaas dat ze hun verstand door hun bekwaamheid en scherpzinnigheid laten benevelen.



Een gek is argeloos en hij was nodig omdat de zogenaamde wijzen heel vaak de mond niet durfden open te doen uit angst voor de koning. Een gek is voor niemand bang, hij spreekt zonder angst voor de gevolgen. Zo zijn gekken nu eenmaal, onnozel, onnadenkend. Een slim iemand denkt eerst na over de gevolgen en handelt dan pas. Eerst denken, dan doen. Een gek doet, die denkt niet eerst na.



Iemand die het allerhoogste verwerkelijkt, is niet van het slag van jullie wijzen. Dat is uitgesloten. Hij lijkt eerder op jullie gekken, zeker niet op jullie wijzen.



Toen Sint Franciscus verlicht werd, ging hij zich "Gods dwaas" noemen. De paus was een wijs iemand en toen Franciscus hem een bezoek bracht, meende zelfs de paus dat die man niet goed snik was. Hijzelf was intelligent, berekenend, slim. Hoe had hij het anders tot paus kunnen brengen? Om het tot paus te brengen moet je heel wat politieke intriges overleefd hebben.


Om het tot paus te brengen moet je beschikken over tactisch inzicht, over een agressieve wedijver waarmee je anderen opzij drukt, over het talent om je van anderen te bedienen en ze dan de bons te geven. Zo werkt de politiek en de paus is een politiek leider. De religie komt op de tweede plaats of helemaal nergens. Hoe kan een religieus mens zo agressief zijn dat hij om een ambt gaat vechten? Dat doen alleen politici.



Franciscus bracht een bezoek aan de paus en de paus dacht dat die man gek was. Maar de bomen en vogels en vissen dachten daar anders over. Als Franciscus op de rivier toeliep, sprongen de vissen op uit het water, uit pure vreugde dat hij gekomen was. Heel wat mensen zijn er getuige van geweest hoe talloze vissen op hetzelfde moment in het water opsprongen.


De rivier wist niet meer waar ze het had met al die springende vissen. Franciscus was er en dat maakte de vissen dolgelukkig. En waar hij ook ging, altijd vlogen er vogels mee. Ze kwamen op zijn been, op zijn lijf, op zijn schoot zitten. Ze begrepen deze dwaas beter dan de paus deed. Zelfs bomen die verdord waren en op afsterven stonden, werden weer groen en gingen weer bloeien als Franciscus op hen toeliep. De bomen begrepen best dat hij niet een gewone dwaas was maar Gods dwaas.

Toen Shibli de roos wierp

Spijt


Spijt
Toen Shibli de roos wierp




Als je iemand iets hebt aangedaan, zoek dan die persoon op. Wees nederig, vraag hem vergiffenis. Alleen hij en niemand anders kan je vergeven. En bedenk dat het woord zonde vergeetachtigheid betekent… Wees voortaan niet meer vergeetachtig en doe niet weer hetzelfde. Anders verliest je verzoek om vergeving elke zin. Wees oplettend, waakzaam, bewust en doe niet weer hetzelfde. Denk erom dat je dezelfde misstap niet weer begaat. Dit onwrikbare besluit zou je moeten nemen. Dan laat je zien dat het je werkelijk spijt.






Spijt kan een heel diep ingrijpende werking hebben als je je verantwoordelijkheid inziet. Als spijt niet alleen een kwestie van woorden is, niet iets dat alleen de oppervlakte raakt maar een spijt die je tot in je diepste wortels raakt, zodat je hele wezen schokt en weent en tranen stort, die niet alleen uit je ogen komen maar uit elke cel van je lichaam, dan kan zelfs spijt om een kleinigheid een ware metamorfose bewerkstelligen.






De eerste keer dat de naam Shibli in de bekendheid kwam was toen Mansoer al-Hillaj vermoord werd. Heel wat mensen zijn in het verleden door het zogenaamde godsdienstige volk omgebracht, onder wie Jezus, maar de moord op al-Hillaj is zonder weerga. Men hakte hem -- terwijl hij bij kennis was -- zijn benen af en toen zijn handen. Toen sneed men hem de tong uit en stak men hem de ogen uit. En hij leefde nog! Tenslotte werd hij in stukken gehakt.






En wat voor misdaad had Mansoer begaan? Hij had gezegd: `An’al Haq’. Dat betekent: `Ik ben de Waarheid, ik ben God.’ Alle zieners van de Oepanisjads zeggen ditzelfde: `Aham Brahmasmi (ik ben Brahma, het Hoogste Zelf).’ Maar de moslims konden zoiets niet tolereren.






Mansoer was een van de grootste soefi’s. Toen ze zijn handen wilden gaan afhakken, keek hij op naar de hemel, bad tot God en zei: `U kunt mij niet misleiden! Ik herken u in iedereen die hier aanwezig is. Probeert u mij te misleiden door u als moordenaar, als duivel voor te doen? Maar laat ik u dan zeggen dat ik u in elke gedaante waarin u verschijnt, zal herkennen, want ik heb u herkend in mezelf. Nu kan ik niet meer misleid worden.’






Shibli was een metgezel en vriend van al-Hillaj. De mensen gooien met stenen en modder om de spot met al-Hillaj te drijven en Shibli staat tussen die mensen. Mansoer lacht en glimlacht. Plotseling begint hij te huilen en wel omdat Shibli een roos naar hem heeft gegooid. Iemand vraagt hem wat er aan de hand is: `Om stenen hebt u gelachen. En Shibli heeft alleen maar een roos naar u geworpen en u begint te huilen. Bent u nog goed wijs?’






Mansoer sprak: `Mensen die stenen gooien weten niet wat ze doen, maar Shibli kan beter weten. Voor hem zal het moeilijk worden om van God vergiffenis te krijgen. De anderen zullen vergiffenis krijgen omdat ze in onwetendheid handelen; ze kunnen het niet helpen. In hun blindheid is dit het enige dat ze weten te doen. Maar voor Shibli is dat anders: hij is iemand die weet! Daarom moet ik zo huilen. Hij is hier de enige die zonde begaat.’






En deze woorden van Mansoer veranderden Shibli volkomen. Hij wierp de Koran en de heilige boeken weg met de woorden: `Ze hebben me niet tot het inzicht kunnen brengen dat alle kennis tot niets dient. Nu ga ik op zoek naar de ware kennis.’ En toen men hem naderhand vroeg waarom hij de bloem gegooid had, zei hij: `Ik was bang voor de menigte.






Ik dacht: "Als ik niets gooi, denken de mensen wellicht dat ik tot de gezellen van Mansoer behoor. Ze zullen zich tegen me keren." Ik kon geen stenen naar hem gooien omdat ik wist dat hij onschuldig was. Maar ik kon de moed niet opbrengen niets te gooien. Ik gooide de bloem als een compromis. Mansoer heeft het goed gezien en hij huilde om mijn angst, mijn lafheid. Hij huilde omdat ik een compromis sloot met de menigte.’






Maar Shibli veranderde volkomen. Hij had het begrepen. Door het huilen van Mansoer onderging hij een transformatie.